Gounod

Charles François Gounod (1818-1893)

Frans componist, kreeg zijn eerste muzikale opleiding van zijn moeder, een begaafd pianiste. Later kreeg hij les van Reicha. Hij studeerde aan het conservatorium bij o.a. Halévy en Lesueur en behaalde in 1839 met de cantate Fernand de Prix de Rome. In Rome leerde hij o.a. de 16de-eeuwse polyfone kerkmuziek kennen, die hem steeds als ideaal van kerkmuziek voor de geest zou staan.

foto C. Gounod

Terug te Parijs, waar hij organist werd van de kerk van de Missions Étrangères, werd hij gedurende enige jaren door een religieus mysticisme bezield: hij overwoog toetreding tot een van de orden. Behalve Palestrina bestudeerde hij in deze tijd de Duitse klassieken en Mendelssohn, Schumann en Berlioz.

charles_gounod-messe_chorale

Van 1852 tot 1860 was hij dirigent van het grootste mannenkoor van Parijs: L’Orphéon de la Ville de Paris. Sedert die tijd richtte Gounod, die tot dusver vooral kerkmuziek had geschreven, zich op het componeren van opera’s. In 1858 ging hij een contract aan met het Théâtre-Lyrique, waar vijf van de zeven opera’s die hij tussen 1855 en 1865 schreef in première gingen. De beroemdste daarvan is Faust (1859) op een naar Goethes Faust ontworpen libretto van Barbier en Carré. De overige opera’s oogstten weinig bijval. Mireille (n. Mistral) werd in omgewerkte en verminkte vorm in 1864 opgevoerd (in 1939 is de oorspronkelijke partituur, dankzij H. Busser en R. Hahn, hersteld). In zijn meesterwerk Roméo et Juliette (1867) wist hij dramatische scènes van grootse allure tot stand te brengen.

foto CVR Kleinkoor

C. Gounod – Prière du Soir

 

Van 1870 tot 1874 verbleef hij in Engeland. Zijn terugkeer naar Frankrijk betekende het einde van een vruchtbare scheppingsperiode. In zijn laatste jaren wijdde hij zich vooral aan geestelijke werken. Gounod is m.n. bekend door zijn vocale muziek. In Engeland had zijn oratorium La Rédemption (1883) een belangrijke invloed op de koormuziek.

charles_gounod-messe_breve_7_in_c

Gevoelvol en met een gave voor transparante klankkleuren en lyrische melodiek, onderscheidde hij zich van de overheersende, pompeuze, op spektakel gerichte operastijl van Meyerbeer en gaf hij de Franse muziek een nieuwe richting. Zijn liederen blijven in het domein van Robert Schumann en van de romance. De instrumentale werken sluiten grotendeels aan bij die van Mendelssohn.